H E L G O L A N D

De uitgestrektheid van de Noordzee, blauw op blauw zover het oog reikt. Opeens zie ik een rode stip aan de horizon. Het doel zo dichtbij en toch nog zo ver weg. Er ligt 60 kilometer tussen de 'buntsandstein', de rode stip aan de horizon, en de Duitse Noordzeekust. Helgoland heeft bijzondere tot 60 meter hoge roestkleurige rotsen; dit is een geologisch wonder want met dat de bodem uit kalksteen bestaat, bestaat het eiland zelf uit verschillende lagen zandsteen. Ten noorden van Helgoland ligt het eiland Düne. Tot 1720 waren deze twee eilanden verbonden met elkaar maar een storm en een vloedgolf maakte daar een eind aan. Düne is onbewoond op zo'n 500 zeehonden na.

 

Ondanks dat Helgoland behoorlijk afgelegen ligt, wordt het al sinds de 7e eeuw door de Friezen bewoond die het Helgyeland; het heilige land noemde. Het gezag lag in de loop der eeuwen bij Denemarken, Engeland en Duitsland. In de Tweede Wereldoorlog heeft Helgoland het flink te verduren gehad. De sporen hiervan zijn nog steeds zichtbaar. Overal liggen brokstukken van bunkers. De Lange Anna, een vrijstaande rots van bijna 50 meter hoog is het symbool van het eiland. Lummenfelsen is het beschermde natuurgebied met zeevogels en zeehonden.

 


 

 

 

van belzen op de lummenfelsen

Lummenfelsen der Insel Helgoland, is een beschermd natuurgebied gelegen op de westelijke kliffen van het eiland. De oprichting tot beschermd natuurgebied vond plaats in 1964. De kliffen van Helgoland zijn de enige Duitse broedplaats voor jan van gent , drieteenmeeuw, noordse stormvogel, alk en zeekoet. De meeste broedplaatsen liggen in het Lummenfelsengebied, maar ook aangrenzende rotsen, zoals de Lange Anna, worden als broedgesteente gebruikt.


 

 

 

brandseeschwalbe - thalasseus sandvicensis - grote stern

De grote stern is een kustvogel, die koloniegewijs broedt op kwelders, groene stranden en schaars begroeide eilanden. In Nederland is het een typische soort van de Wadden en de Delta. Het voedsel bestaat uit tot 15 centimeter grote vissen als zandspiering, smelt, sprot en jonge haring. Het zijn trekvogels, die overwinteren voor de West-Afrikaanse kust, tot aan Zuid-Afrika toe. Tijdens broedseizoen een geheel zwarte kap met kuif.


 

 

 

junge kegelrobbe - halichoerus grypus - jonge grijze zeehond

De grijze zeehond of kegelrob is een zeeroofdier uit de familie van de zeehonden. De dieren zijn van andere zeehonden te onderscheiden door hun rechte snuit. De soortaanduiding grypus betekent dan ook "haakneus".


 

 

 

eiderente - somateria mollissima - eidereend

De eider is een forse eend die alleen langs kusten leeft. In Nederland is de eider vooral waar te nemen in het Waddengebied. Nederland ligt aan de zuidgrens van het broedgebied. De meeste eidereenden broeden in arctische streken. Mannetjes hebben in prachtkleed een contrastrijk uiterlijk in wit en zwart, met een pistachegroene vlek in de hals en een roze borst. De vrouwtjes zijn bruin. De kop en snavel hebben een krachtige driehoekige vorm, geschikt voor het openbreken van schelpdieren. Aan het einde van de snavel bevindt zich een hoornige 'tand', waarmee eidereenden de sluitspieren van schelpdieren kunnen doorhalen.


 

 

 

düne

Düne is een eiland in het Duitse Noordzeegebied dat als enige toebehoort aan de eilandengroep Helgoland. Het kleine Düne, dat als een strandeiland gezien wordt, behoort toe aan de Duitse deelstaat Sleeswijk-Holstein. Achter de zeestraat Reede, die in Noord en Zuid-Reede verdeeld is, ligt Düne ongeveer 1,5 kilometer oostelijker dan het hoofdeiland Helgoland. Düne ligt in het natuurgebied Helgoländer Felssockel. Het eiland is in zijn maximale grootte 1,25 kilometer lang en 850 meter breed. Tot de 17e eeuw was Düne met Helgoland verbonden. In nieuwjaarsnacht 1721 werd door een grote stormvloed de duinen van Helgoland 'afgerukt'. Het eiland dat toen ontstaan is werd daarom Düne (Nederlands:Duin) genoemd. In 1935 was het eiland 10 hectare groot. In 1940 werd door de nazi-regering het eiland vergroot tot 40 hectare. Deze vergroting was voor militair gebruik. Op Düne is toen een vliegveld gebouwd, dat tegenwoordig nog gebruikt wordt.


 

 

 

mijn antieke passer


 

 

 

austernfischer - haematopus ostralegus - scholekster

De scholekster is een zwart-witte steltloper met een rode snavel. Het voedsel wordt op de tast en op het oog gezocht. De scholeksters die aan de kust broeden en overwinteren eten vooral schelpdieren waaronder nonnetjes, mossels en kokkels, en daarnaast zeepieren, krabben en garnalen. Met hun snavel knippen ze de sluitspier van de schelp door en verorberen dan hun prooi. Mocht dit niet lukken dan slaan ze de schelp op een harde ondergrond kapot. De scholeksters op graslanden eten vooral regenwormen en insecten.


 

 

 

mantelmöwe - larus marinus - grote mantelmeeuw

De grote mantelmeeuw is een kolossale vogel: het is de grootste meeuw ter wereld. Hij heeft zwarte vleugels en een gele snavel, buitenom mijn exemplaar, dat is een juveniele vogel. De grote mantelmeeuw is in alles groter dan de kleine mantelmeeuw. Een grotere kop, zwaardere snavel, dikkere nek en bredere vleugels. Ook als hij vliegt, oogt hij zwaar en stevig. Hij is ook te onderscheiden door zijn poten. Die zijn vaalroze en niet geel zoals bij de kleine mantelmeeuw.

Der Müllmann vom Strand. Zuerst sieht man diese Figuren mit einem toten Tier, das stinkt.


 

 

 

basstölpel - morus bassanus - jan van gent

Jan-van-Genten zijn de grootste vogels van de Noordzee. Als ze hun vleugels spreiden zijn ze zo’n 2 meter breed. Ze zwemmen en vliegen bijna hun hele leven rond op zee. Alleen als ze gaan broeden komen ze aan land. Ze broeden in kolonies op richels van steile kusten. Om vis te bemachtigen, maken ze spectaculaire duikvluchten. Behalve in de broedtijd brengt de jan-van-gent zijn leven op volle zee door. In Schotland eerde men al vanaf 1700 deze sierlijke zeevogel met de naam ‘gentleman’, vanwege zijn deftige houding. Dit zal aanleiding gegeven hebben tot de naam Gent of Jan van Gent.


 

 

 

trottellumme - uria aalge - zeekoet

De zeekoet is een karakteristieke soort voor Helgoland die sinds mensenheugenis op de Lummenfelsen broedt. In de winter verschijnen de eerste zeekoeten in de wateren rondom Helgoland en vanaf midden april bezetten ze de broedplaatsen op de kliffen. De vrouwtjes leggen één ei op de smalle richels van de rotswanden.

 

De zeekoet dankt zijn naam aan zijn zotte manier van lopen, omdat hij, in tegenstelling tot de alk niet op zijn tenen loopt maar op zijn hielen. De Zweedse bioloog Carl Linnaeus zou de zeekoet vernoemd hebben naar zijn Italiaanse collega Troili. In de Duitse taal werd het troillum. Mensen spraken gemakshalve over de 'trottel' (zotte) lum omdat hij erg kalm is in plaats van snel en vluchtig.


 

 

 

leuchtturm Helgoland

De vuurtoren van Helgoland bevindt zich op het enige eiland voor de kust van Duitsland, Helgoland . Gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog als luchtafweertoren , werd het in 1952 omgebouwd tot een vuurtoren. Het beschikt over het sterkste licht aan de Duitse Noordzeekust met een bereik van 28 zeemijl (52 km), zodat het gezien kan worden als tot op de Oost-Friese of Noord-Friese eilanden.

 

In 1941 was op Helgoland een vierkante luchtafweertoren van zwaar gewapend beton gebouwd. [7] Het was het enige gebouw dat de ontploffing [6] van 6.700 ton explosieven door de Royal Navy op het eiland op 18 april 1947 overleefde, die bedoeld was om de militaire faciliteiten en bunkers in de rots van het eiland te vernietigen. [8] In 1952 werd deze toren aangepast om als geïmproviseerde vuurtoren te dienen. De huidige vorm met baksteenfineer ontstond tijdens een renovatie in 1965. [7] Later werden bovenop het lantaarnhuis een radarsensor, marifoon- en mobiele radiotelefonieapparatuur en een elektrisch baken toegevoegd.


Jan van Gent - Morus Bassanus - Basstölpel - Northern Gannet

De HAPAG-hallen in Steubenhöft. Van Cuxhaven de wereld in. Hamburg-Amerikanische Packetfahrt-Actien-Gesellschaf. Al van ver zichtbaar rijst de 37 meter hoge toren van de Hapag Hallen de lucht in. Grote klokken aan de vier zijden geven de tijd aan. Begin 1900 waren de bewegingen van de wijzers voor honderdduizenden emigranten als het aftellen naar het begin van een nieuw leven.

 

De ligging aan de monding van de Elbe maakte Cuxhaven al in 1890 tot een belangrijk knooppunt voor het internationale passagiersverkeer. De toenmalige grootste rederij ter wereld, HAPAG, investeerde in nieuwe terminalhallen en wachtkamers. Vanaf 1902 arriveerden passagiers met speciale treinen vanuit Hamburg op het havenstation, direct bij de Hapag-hallen. De passagiers konden hun laatste uurtjes aan land doorbrengen in de indrukwekkende koepelhal van 690 vierkante meter. In de douanehal naast de wachtkamers werden de laatste formaliteiten vervuld voordat de passagiers via een overdekte gang het schip binnenkwamen, en vaak de laatste stappen van hun leven op Duitse bodem zetten.