• h e t e i l a n d D U I V E L A N D •
Duiveland is een voormalig eiland dat in de loop van de 12e eeuw werd bedijkt. De naam Duvelant komt in 1206 voor het eerst voor en heeft betrekking op de persoonsnaam Duve of Duive. Duiveland was ingedeeld in vier rechtsgebieden, of bannen, te weten Ouwerkerk, Nieuwerkerk, Botland en Capelle. In 1305 werd ten noordoosten van het eiland een gedeelte van het eiland Dreischor herdijkt. Dit stuk werd aanvankelijk Nieuw- of Klein-Dreischor genoemd maar is tegenwoordig bekend onder de naam Sirjansland. In 1353 werden enkele schorren aan de oostzijde van Duiveland bedijkt, het 'Oosterland van Duvelant". In 1468 vond een laatste uitbreiding van het eiland plaats toen Bruinisse werd bedijkt. In 1610 werd er een dam aangelegd tussen Schouwen en Duiveland en ontstond het eiland Schouwen-Duiveland.
• D E K R E K E N V A N O U W E R K E R K •
De grootte van de dijkdoorbraak tijdens de watersnoodramp van 1953 en de tijd die het kostte om het ontstane gat te dichten, in combinatie met het getijdeverschil, zorgde voor een wijdvertakt binnendijks krekenstelsel. Zo ontstonden de kreken van Ouwerkerk. In het 140 hectare tellende natuurgebied groeien eiken, populieren, essen, iepen en beuken. In het gebied broeden tientallen zangvogels. Daarnaast komen er kramsvogels, ijsvogels, zwanen, spechten en futen voor in het gebied.



De kreken van Ouwerkerk zijn een zichtbaar litteken in het landschap als gevolg van een dijkdoorbraak tijdens de Watersnoodramp van 1953. Het water heeft hier bijna meer dan een jaar in- en uitgestroomd. Pas daarna kon men het gat dichten. De kreken die je hier ziet zijn door dat stromende water ontstaan. De Weg van de Buitenlandse Pers bij Ouwerkerk is na de watersnoodramp van 1953 aangelegd en dankt zijn naam aan de belangstelling die de internationale pers gaf aan de ramp en aan Ouwerkerk, een van de zwaarst getroffen dorpen.



• T A F E L E E N D •
Tafeleenden zijn duikeenden die vooral in de herfst, winter en het vroege voorjaar in Nederland te zien zijn. Ze houden zich meestal in groepen op en zijn na zonsondergang het meest actief. Opvallend is dat het mannetje van de tafeleend al in juni wegtrekt, als het vrouwtje nog aan het broeden is. De vrouwtjes en de jongen volgen later. Tafeleenden komen voor bij meren, moerassen en langzaam stromende rivieren met voldoende oeverbegroeiing. Ze broeden in de buurt van meren en moerassen.


• B O E R E N Z W A L U W •
De boerenzwaluw is een echte boerenlandvogel, de luchtacrobaat van het boerenerf. De nesten worden bij voorkeur gemaakt in boerenschuren en loodsen, waar ze in en uit kunnen vliegen. Van april tot oktober verblijven zij in Nederland, de winter wordt in zuidelijk Afrika doorgebracht. Ze zijn onlosmakelijk verbonden met het boerenland: waar vee is, zijn boerenzwaluwen om vliegen te vangen.

• T U R E L U U R •
De tureluur is een vogel uit de familie van de strandlopers en snippen. Hij kan 25 tot 30 centimeter groot worden. Belangrijk kenmerk zijn de felrode poten. Het verenkleed bestaat uit een donkergrijsbruine bovenzijde met lichte vlekjes, een witte onderzijde en gevlekte flanken. Verder heeft de vogel een rode snavel met een donkere punt, een lichtbruine hals, borst en kop met donkere strepen. Hij heeft een witte rugwig en een brede, witte achtervleugel.



• P U T T E R O F D I S T E L V I N K •
Putters leven vooral op het halfopen platteland, bij boerderijen, in dorpen, ook in buitenwijken van steden. Daar waar laanboompjes, boomgaarden en houtwallen zijn, voelen ze zich thuis, net als in tuinen met wat meer structuur. Putters houden van drogere, schrale plekken. Spoortaluds, ongebruikte hoekjes van industrieterreinen en andere plekken met een droge ruige plantengroei zijn plekken waar putters te vinden zijn. De vogels zoeken op dit soort plekken naar plantenzaden.


• S T E E N L O P E R S •

• Z E E K R A A L •





















• G O U W E V E E R S E Z E E D I J K •
De Gouwe was een water in Zeeland dat stroomde van de Oosterschelde in het zuiden tot de Sonnemare in het noorden. Het vormde de scheiding tussen het eiland Schouwen aan de ene en de eilanden Duiveland en Dreischor aan de andere kant. De naam Gouwe komt in 976 voor als Golda, wat goudkleurig water betekent. Deze naam wijst erop dat de Gouwe is ontstaan in een tijd dat stukken veen in de Zeeuwse delta nog niet met klei bedekt waren en het water goudkleurig was. In 1374 werd de noordelijke tak van de Gouwe middels twee dammen afgesloten en ontstond de polder Noordgouwe. In 1610 volgde een dam tussen Schouwen en Duiveland, sinds die tijd is sprake van Schouwen-Duiveland als geheel eiland.

• D E S L I K K E N V A N D I J K W A T E R •
Dijkwater was tot 1953 een belangrijk water. Het had vier haventjes waaruit landbouwproducten naar de grotere steden werden afgevoerd. Na de watersnoodramp werd van het stroomgebied de goede grond ingepolderd en de slechte grond werd natuur. Slecht is betrekkelijk want de natuur hier is zeker rijk te noemen. Bos, riet, open brak water met een eiland, oude dijken en kalkrijke graslanden maken Dijkwater uniek. Op het eilandje in het water broeden grauwe ganzen en eenden. In het ondiepe water zoeken de lepelaar en de zilverreiger naar voedsel. Roofvogels zoals de buizerd, tal van ganzen en zelfs reeën behoren hier ook tot het natuurbeeld.